heksen
Uit de Elburger Courant, 6 november 1998
‘Gij zult de toveres niet laten level’ Exodus 22: 18
Over Toveressen, Tovenaars en Heksen
Vervolgingen en Smaadprocessen in de vroegmoderne tijd
door Bep de Waard-Ruijs
‘Gij zult de toveres niet laten leven’. Met deze bijbeltekst uit het Oude Testament als rechtvaardiging, vonden in Europa in de zestiende en zeventiende eeuw op grote schaal heksenvervolgingen plaats. Duizenden slachtoffers, voornamelijk vrouwen, werden ter dood gebracht. Van oudsher geloofde het gewone volk in toverij. Vrouwen die magische krachten bezaten werden in de Noordelijke Nederlanden in de zestiende eeuw toeversche, toveres, of toverkol genoemd. De mannen varen tovenaars. In de zeventiende eeuw kwam, onder invloed van het Duits, het woord heks in zwang. Heksen en tovenaars werden geconsulteerd voor
lichamelijke en geestelijke ziekten.
Aan het eind van de vijftiende eeuw verscheen een boek dat gruwelijke gevolgen had. In 1487 werd de ‘Malleus malefaricum’ oftewel ‘Heksenkamer’ uitgegeven. Het was het geesteskind van Jacob Sprenger en Heinrich Institorius, twee Duitse inquisiteurs. In de Heksenkamer werd ernstig tegen heksen gewaarschuwd. Zij hadden een verbond met de duivel gesloten. Duivels waren, volgens de schrijvers, verdoemde engelen. Vóór de schepping van de wereld was een deel van Gods engelen in opstand gekomen uit afgunst voor Zijn almacht. Deze slechte engelen streden onder leiding van Lucifer tegen de goede engelen. De slechte engelen verloren de strijd en werden door God voor eeuwig uit de hemel verbannen. Hierna kwelden zij de zielen van de overledenen die slecht geleefd hadden en in de hel waren. Ook stelden zij de mensen op de proef die in God geloofden. Deze duivelse visie op toverij en hekserij werd aanvankelijk vooral onder de intellectuele elite verspreid. Theologen werkten een complete duivelsleer uit. Zij beschreven hoe heksen eruit zagen, hoe de duivel contact met hen legde en hoe zij naar de heksensabbat vlogen. Op deze sabbatten ontmoetten zij de duivel en hadden gemeenschap met hem. De invloed van deze nieuwe leer was groot. Via de kansel werd aan het gewone volk verkondigd dat heksen een bedreiging waren voor de christelijke samenleving. Om de samenleving te beschermen moesten ze worden opgespoord en verwijderd. Op grote schaal vonden de vervolgingen plaats.
Vervolgingen
De vervolgingen waren het hevigst in het Duitse Rijk. Meer dan tienduizend heksen werden daar verbrand. In Zwitserland werden 8800 heksen berecht, waarvan er 5500 ter dood werden gebracht. In Lotharingen was de heksenjager Nicolas Rémy zeer actief. Door zijn toedoen werden 2000 heksen verbrand. Ongeveer 5000 heksen werden in Engeland vervolgd, van wie eenderde ter dood werd veroordeeld. Ook in Scandinavië en Polen vonden duizenden heksen de dood. In de Slavische landen en in de gebieden waar de Grieks-orthodoxe kerk domineerde waren geen vervolgingen. In Rusland en Litouwen waren slechts enkele veroordelingen. Zowel in Spanje als Italië werd de tortuur, de pijniging, zeer terughoudend gebruikt. Omdat de meeste heksen pas onder tortuur bekenden, was het aantal dat werd veroordeeld in de Zuid-Europese landen veel geringer dan in het Duitse Rijk. In de Republiek der Verenigde Nederlanden was het aantal vervolgingen relatief gering. Tot nu toe zijn er 150 doodvonnissen bekend. De meeste dateren uit de zestiende eeuw, daarna was het vrijwel afgelopen. Enkele historici veronderstellen dat het vroege einde van de heksenvervolgingen mede werd veroorzaakt door de grote welvaart in ons land. Omdat er geen gebrek aan voedsel was, hoefde men niet om te zien naar zondebokken in de vorm van ‘heksen’.
Gelre
Rond 1500 verspreidde de duivelse visie op toverij zich vanuit Duitsland naar Gelre. De theoloog Theodorus Martibergus schreef voor de Gelderse hertog Karel van Egmond een traktaat over toverij. Het was geen zonde om mensen die toverij bedreven, ter dood te brengen. Met de tekst uit Exodus 22 : 18, ‘Gij zult de toveres niet laten leven’, rechtvaardigde Theodorus dit standpunt. Hij verwees ook naar de geschriften van Augustinus en Thomas van Aquino. Onder het bewind van hertog Karel van Egmond werden dertig processen gevoerd.
Pastoor van Teeffelen uit Tiel schreef een handleiding voor het onderzoek naar toveressen.
Iemand die telkens weer de ogen afwendde en niet kon huilen, ook niet onder hevige pijn, moest men wantrouwen. Zij moest op het voorhoofd en tussen de schouderbladen worden onderzocht om te zien of daar een door de duivel veroorzaakt litteken werd gevonden. Vervolgens moest zij tijdens de mis een mengsel drinken van gewijd water, was van de paaskaars, wierook en palmtakken. Daarna kon ze worden ondervraagd.
Elburg
In 1539 had Johan Berntsoen zijn vrouw Petronella verlaten. Hij was met een andere vrouw gaan samenwonen. Petronella diende een klacht in bij de magistraat. Deze vroeg advies bij de hertog van Gelre. De hertog adviseerde om Johan ter verantwoording te roepen en met de klacht van Petronella te confronteren. Uit een brief van 27 januari 1540, van de hertog aan de raad van de stad Elburg, vernemen we dat Petronella een ‘toeversche’ was en door Diederick van Wettum, scholt van Deventer, werd ondervraagd. Hoe het verder met tovenares Petronella afliep, kon in het stadsarchief van Elburg niet worden achterhaald.
Verbanning
In het Oud Rechterlijk Archief van Elburg bevindt zich een lijst met criminele stukken. Op deze lijst staat een groot aantal vonnissen. De data ontbreken echter. De indruk bestaat dat deze veroordelingen in de zeventiende en begin van de achttiende eeuw werden uitgesproken. Er werd ook een vonnis uitgesproken over Everd Haen. Hij werd voor zeven jaar uit Elburg verbannen ‘omdat hij sig uijtgaf en liet gebruijcken voor loon om geesten te verdrijven etc.’
Een tovenaar dus. Uit deze uitspraak is af te leiden dat in Elburg zowel de magistraat als de bevolking in deze periode nog in toverij geloofden.
Bestrijders
Bestrijders van de heksenvervolgingen in Nederland waren onder meer Balthasar Bekker, Johannes Wier en Cornelis Loos. Volgens Balthasar Bekker was de ‘toveres’ in de bijbeltekst ‘Gij zult de toveres niet laten leven’, een vrouw die iemand had vergiftigd. Wier was lijfarts van de hertog van Kleef, Gulik en Berg. In 1563 publiceerde hij zijn boek tegen het geloof in heksen in het latijn. Later kwam er een verkorte Duitse versie. Wier geloofde wel in de duivel, maar niet in toverij. Volgens hem waren heksen door de duivel bezeten. Zij haalden zich door hun vrouwelijke zwakheid en ouderdom van alles in het hoofd. Naar zijn idee kon een onpar-tijdig onderzoeker vaststellen dat ze niet eens to toveren in staat waren. De priester Loos concludeerde dat heksen helemaal niet bestonden. Toen hij zijn boek in 1591 weigerde aan de kerkelijke censuur voor te leggen, werd hij gevangen genomen. Onder druk van de verhoren
herriep hij alles. Ondanks de kerkelijke tegenwerking verspreidden de rationalistische denk-beelden zich onder de geleerden. Er ontstond een groeiende afkeer van de harde vervolgingen. In dezelfde periode ontwikkelde zich onder theologen een andere visie op
de duivel. Hierdoor kwam er geleidelijk een einde aan de vervolgingen en veroordelingen van heksen en tovenaars.
Smaadprocessen
Tot ver in de achttiende eeuw was de westerse cultuur een ‘schaamtecultuur’. Het gedrag van de mensen werd bepaald door de angst voor het oordeel van de buitenwereld. Pas in de loop van de achttiende eeuw ontstond de ‘schuldcultuur’. In een schuldcultuur wordt het gedrag bepaald door het eigen geweten. Wanneer iemand in de vroegmoderne tijd in het openbaar werd uitgescholden voor heks of tovenaar dan werd de eer aangetast, de goede naam bij anderen. Via een smaadproces kon men proberen de naam te zuiveren.
Elburg 1706
Op maandagmorgen 28 juni 1706 stond Maria Abrahams voor de woning van Fije Hendriks te schelden en te tieren. De mensen stroomden toe. Daar was wat te beleven! Maria had Fije al vaker uitgescholden en uitgedaagd. Zij kon bewijzen dat Peter van Hulsen, de grootvader van Fije, een deugniet en tovenaar was geweest. Ook Fijes vader, Hendrik, was een schelm geweest. Die maandagochtend gooide ze alle beschuldigingen er luidkeels uit. Meerdere getuigen verklaarden voor de rechtbank dat Maria Abrahams het volgende had verteld:
Peter van Hulsen was uit Coetsvelt verbannen, omdat hij een tovenaar en een weerwolf was.
De andere tovenaars uit Coetsvelt waren toen verbrand. Peter was op een ‘stroo wis’ in de Goorpoorte in Elburg aangekomen. Bij de begrafenis van Peter gebeurde er iets griezeligs. Zijn lijk was zo zwaar dat veertien mannen er moeite mee hadden om de kist te dragen. Toen de begrafenisstoet op de vismarkt kwam, hadden de dragers de kist even neergezet.
Plotseling was de dode rechtop gaan zitten en aan het toveren geslagen. Toen de dragers de kist weer op wilden nemen, was de oude Peter uit de kist gevlogen.
Eerverlies
Marie Peters, de dochter van Peter van Hulsen en tante van Fije Hendriks, voelde zich door de verhalen van Maria Abrahams in haar eer en goede naam aangetast en wende zich tot de rechtbank.Op 2 juli gingen twee grichtsdienaren van de stad Elburg naar Maria Abrahams om haar te vragen of ze hetgeen ze op 28 juni ‘op de publieke strate in presentie van verscheijden personen’ had gezegd, wilde bevestigen. Of dat ze haar woorden wilde herroepen en verklaren dat Peter van Hulsen een eerlijk man was geweest. Maar Maria Abrahams antwoordde: ‘dat sie met Marie Peters niet to doen heff’. Omdat Maria haar beschuldigingen niet introk zette Marie Peters de rechtszaak voort. Haar advocaat eiste voor het verlies van de familie-eer een schadevergoeding van vijfhonderd gulden. Ook eiste hij dat Johan de Graaf, echtgenoot van Maria Abrahams, veroordeeld zou worden om de proceskosten te betalen. Een uitspraak van dit smaadproces is in het stadsarchief van Elburg niet aangetroffen. In het Breukenboek van Elburg 1678-1741 lezen we dat in 1706 Fije van Hulsen en Maria Abrahams veroordeeld werden tot het betalen van ‘2 Heeren ponden’. Of ze deze boete kregen voor de ruzie die ze op maandag 28 juni hadden, kon niet worden achterhaald. Wel is duidelijk dat Fije en Maria de boete betaalden.
Tovenaarsgeslagt
Op vrijdagavond 21 november 1777 was een aantal mensen in de keuken bij Cornelis van Hulsen. Thomas Oosterling was ook aanwezig. Er ontstond onenigheid over een rekening. Thomas en Cornelis konden het niet eens worden. De vrouw van Cornelis werd kwaad en
schold Thomas Oosterling uit. Volgens getuigen had zij gezegd dat Thomas een tovenaar was en dat hij van ‘Toovenaarsgeslagt’ was. Dat nam Thomas niet. Hij voelde zich in zijn eer en goede naam aangetast en stapte naar de rechter. Verschillende getuigen werden gehoord. Ook van deze zaak werd in het stadsarchief geen uitspraak aangetroffen.
Tenslotte
Uit onderzoek is gebleken dat het geloof in toverij onder het gewone volk nog lang bleef bestaan. Uit een onderzoek van krantenartikelen, die verschenen tussen 1850-1900 over betovering in Drente, blijkt dat in die periode het geloof in heksen en spoken in de veengebieden van Noordoost-Nederland nog levend was.
Bronnen:
Oud Rechterlijk Archief Elburg:
Inv.nr. 148, Inventaris van Criminele stucken z.j.
Inv.nr. 68/221A, civiel procesdossier
Inv.nr. 78/309, civiel procesdossier
Inv.nr. 18, Breukenboek 1678-1741
Inv.nr. 19, Breukenboek 1742-1791
Oud Archief Elburg:
Inv.nr. 120 en 121
Geraadpleegde literatuur:
W. de Blécourt, ‘Typen van toverij’.
P. te Boekhorst e.a. ‘Cultuur en maatschappij in Nederland 1500-1850’ (Heerlen 1992) 319-363.
A. van de Lem, ‘De heksenvervolgingen van de zestiende en zeventiende eeuw’.
L.H.M. Wessels e.a., ‘Het ancien régime 2. Europa in de vroegmoderne tijd, 1450-1800’. (Heerlen 1991) 89-122.
Hans de Waardt en Willem de Blécourt, ‘Toverij voor Gelderse en Utrechtse rechtbanken’.
Marijke Gijswijt-Hofstra en Willem Frijhoff (red.) ‘Nederland betoverd. Toverij en Hekserij van de veertiende tot in
de twintigste eeuw’. (Amsterdam 1987) 15-25.
Sociale media